Ayers Rock

25 - 31 december 2002

Het hart van Australië is een woestijn. Droog, kaal, bar. Onverbiddellijk.

De temperatuur loopt er op tot 50 graden, regenen doet het er zelden. Wat er leeft zijn woestijndieren: hagedis, slang, geïmporteerde kameel. En Aboriginals. Net als de dieren om hen heen zijn ze volledig aangepast aan hun leefomgeving, het land past hen, als een handschoen. Tussen de wolkenkrabbers van Sydney valt je dat nog niet zo op. Maar hier, in het hart van Australië, is het duidelijk.


De kolonisten kwamen over zee, vestigden zich aan zee en bleven aan zee. Nog steeds woont 97% van de Australiërs aan de kust. Een enkeling waagde zich op ontdekkingstocht naar het binnenland, vaak met fatale gevolgen. ‘Voss’, het bekendste boek van schrijver Patrick White, gaat over zo’n gedoemde expeditie die eindigt in verdwalen, verstoffen, versterven. Opmerkelijk: hoewel Australië niet bepaald bekend staat als literaire reus, heeft het land toch één Nobelprijswinnaar meer voortgebracht dan Nederland, namelijk genoemde Patrick White. Kent u hem? Nee? Nou, begin er ook maar niet aan. Zijn meesterwerk is als de Australische woestijn zelf, valt niet doorheen te komen zo droog en dor.

Het binnenland leek dus niet gemaakt voor peenhaar en bleekneus uit Europa. Uiteindelijk hebben de nieuwkomers het toch gekoloniseerd, zelfs dat onverbiddellijke hart. Er kwam een boerderij, een weg, een telegraaf, een dorp, een vliegveldje. Dankzij airco en koelkast houden een paar blanken het daar nu wel uit. Maar de echte bewoners zijn natuurlijk nog steeds de Aboriginals. Al 50.000 jaar leven zij in deze woestijn. Zij zijn ‘ab origine’, van origine. Zij horen hier thuis.

Wij vliegen aan op een plaatsje genaamd Alice Springs. Een moderne burcht in de woestijn, omsingeld door droogte. De eerstvolgende plaats is duizend kilometer verderop. Afgelegenheid krijgt een nieuwe dimensie hier. Alice springt vandaag niet: het is Eerste Kerstdag en alle winkels zijn gesloten. Het versterkt het gevoel van verlatenheid. En hoewel we gepland hadden hier een dagje te blijven, besluiten we meteen maar weg te rijden met onze nieuwe huurauto (Hertz was gelukkig wel geopend), een 4-wheel drive.



Er is een hoofdweg en een sluipweg. De sluipweg lokt je met asfalt het dorp uit en toont snel daarna haar groezelige ware aard van dirt road: knerpend droge, kiezelige gravel. Niet een klein stukje, maar honderden kilometers lang. Eerst evenwijdig aan een langgerekt rotsgebergte, de MacDonnal Range, daarna links afbuigend naar een rotsmassief dat King’s Canyon heet. Met een vaartje van niks knarsen we die kant op. Voor ons: leegte. Achter ons: leegte. Links, rechts, waar je ook kijkt: leegte. Leegte die bestaat uit rode gruisvlaktes met pollen uitgedroogd gras en -verrassend veel- rijtjes boompjes. De kleur komt van geoxydeerde ijzerdeeltjes, zeg maar roest. Het ‘rode centrum’ noemen Australiërs dit gebied. Een woestijn van roest. Het woord ‘roestijn’ schreeuwt erom geboren te worden.



Verkeer is er nauwelijks, een keer een auto, een keer een pick-up vol zwijgende Aboriginals. Plots passeren we een witte huurauto die half in de berm staat. Voor de zekerheid stoppen we even. Twee lekke banden, blijkt. Er staat een jong stel bij dat zich niet echt zorgen lijkt te maken, ze hebben al een passerende auto gewaarschuwd. We rijden verder en treffen een kwartiertje verderop wéér een auto in de berm met twee lekke banden. Een ouder stel ditmaal, Nederlanders. Wèl lichtelijk bezorgd. Ze geven ons het nummer mee van hun autoverhuurbedrijf, of we die willen bellen straks in King’s Canyon. Zelf bellen in de woestijn kan namelijk niet, geen bereik. Daarvoor heb je een satelliettelefoon nodig, te huur bij het autoverhuurbedrijf, maar ja, Nederlanders hè?! Wij hebben het ook niet gedaan. Na achterlating van ons water en brood vertrekken we weer.

Nu pas realiseren we ons dat we niet al te best zijn voorbereid op deze grote leegte. Geen telefoon, geen extra drinken of eten, niets bij ons behalve een pak koekjes en een verzamelbandje Hits of the Seventies. In het achterhoofd de verhalen (wie kent ze niet?) over gestrande reizigers die hulp gaan halen en verschroeid worden teruggevonden langs de weg. We voelen ons behoorlijk kwetsbaar ineens en gaan voorzichtiger rijden. Gelukkig gebeurt er niets en een paar uur later, aan het eind van de middag, arriveren we bij King’s Canyon. Er zijn hier een resort en een camping en wij gaan naar die laatste, met tent en matjes die we in Melbourne van Mariëlle en Thijmen hebben gekregen. Als de tent staat, loop ik naar de receptie en bel het verhuurbedrijf. Wat ik hoor is verontrustend. De kosten van berging zijn hier in de woestijn zo hoog, dat het nooit wordt gedaan zonder toestemming van de klant...vóóraf. Ja maar ja maar de klant is niet te bereiken! Well dan wordt het lastig, bye bye en merry christmas. Ik besluit de sherrif te bellen van het enige gehuchtje dat we onderweg zijn gepasseerd en deze reageert al even laconiek. Dutch people? Out there? Okee, hij rijdt morgen wel even langs. Morgen? Ontdaan sta ik ik bij de telefoon. De receptionist probeert me gerust te stellen. Dit gebeurt zo vaak, zegt hij, het komt altijd goed, no worries.

De rest van de avond blijft het beeld van die onfortuinlijke, met Kerst gestrande landgenoten door ons hoofd spoken. Maar de volgende dag blijken onze worries overbodig geweest: aan het eind van de middag parkeert het stel –stom toevallig– precies naast ons op de parkeerplaats bij Ayers Rock. Ze bedanken ons omstandig en vertellen dat ze nog dezelfde avond zijn opgehaald door een oplegger en naar Alice Springs teruggebracht. Bovenstebest geregeld...maar tot op de dag van vandaag begrijp ik niet wìe dit heeft geregeld. Tòch het autoverhuurbedrijf? Tòch de sherrif? De geest van de woestijn?


King's Canyon

Wij bezoeken de volgende ochtend King’s Canyon en klauteren een paar uurtjes over de rotspartijen, even rood als de aarde zelf. Daarna rijden we door naar Ayers Rock, dé grote bezienswaardigheid hier, letterlijk en figuurlijk. Van heinde en verre kun je het enorme rotsblok, 350 meter hoog, al in de vlakte zien liggen. Eerst zetten we de tent neer op de naburige camping en dan parkeren we bij Ayers Rock om de zonsondergang mee te maken, gezeten op het dak van onze auto. Een fantastisch schouwspel! De steen verandert langzaam van kleur, wordt steeds dieper rood, tot ze bijna fluorescerend oplicht in het laatste zonlicht terwijl het op de grond al donker is. Even is dit het rode centrum van de wereld.


Ayers Rock

Ergens halverwege dit proces maken we een selfie. Eén keertje klik met een logge ouderwetse camera, ach je probeert eens wat. Het resultaat zien we pas weken later: we blijken een briljante foto te hebben gemaakt die sindsdien thuis in de gang hangt en nog steeds, twaalf jaar later en ontelbare selfies verder, geldt als ons beste zelfportret ooit. Ayers Rock staat er prima op en wij staan er prima op, gebruind en gelukkig. Een lucky shot…in alle opzichten.
Wachten op de zonsondergang

De volgende ochtend keren we terug. We gaan om Ayers Rock heen wandelen. Je kunt de rots beklimmen via een ketting, maar de plaatselijke Aboriginals, de Anangu-stam, ‘verzoeken’ toeristen dit niet te doen omdat Ayers Rock –‘Uluru’ in hun taal – voor hen een heilige plek is. Liever zouden ze het gewoon verbieden. Maar hoewel het gebied sinds 1985 officieel eigendom is van de Aboriginals houdt de Australische overheid via een lease-constructie een dikke vinger in de pap en eist, ondanks beloftes van het tegendeel, dat de klim mogelijk blijft. Wij doen het niet, uit respect voor de heren des huizes.

Ayers Rock is het grootse rotsblok (monoliet) ter wereld en een rondje er omheen bedraagt tien kilometer. Geadviseerd wordt vroeg te beginnen en uiterlijk voor elven weer weg te wezen, omdat het anders te warm wordt. Dat advies is zeker niet overdreven. Wij keren pas half twaalf terug bij onze auto omdat we onderweg een tijdje blijven hangen bij een interessant tourtje dat we tegenkomen en we voelen ons compleet gesloopt. Het is minstens 40 graden vandaag. Maar wat een magnifieke belevenis om langs dit natuurfenomeen te lopen! Aan de rechterhand steeds die wonderlijke rotswand vol scheuren en kloven, oranjerood van kleur, door regen en wind gepolijst tot gladde, ronde vormen die bijna zacht en sensueel aandoen. Aan de linkerhand de leegte, de stilte, het harde niets van de woestijn.



Voor de Aboriginals is Uluru heilig. Het speelt een rol in hun zogenoemde ‘dreamtime’, een term die staat voor hun scheppingstijd, de periode waarin de Eerste Mensen door de wereld reisden en alles creëerden, of beter waarin ze ordening aanbrachten in het landschap. Een van de mythes (er zijn er meerdere) is dat Uluru is gemaakt door twee jongetjes die na een regenbui met modder speelden. Voor Aboriginals is hun land dus eigenlijk een soort verhaal en zijn plekken belangrijke gebeurtenissen. Als westerling kun je je bij een dergelijk animistisch geloof nauwelijks iets voorstellen, maar anderzijds schuilt ook in ons, die toch afstammen van natuurmensen als de Aboriginals, laten we wel wezen, nog steeds een rudiment van animisme, wat bijvoorbeeld tot uitdrukking komt in angst voor een donker bos, gevoel van ontzag in de bergen of tot rust komen aan zee. Deep down (under) zijn we allen Aboriginal. Orgineel waar!



Een dag later bezoeken we een ander heiligdom van de Aboriginals, namelijk Kata Tutja (‘vele hoofden’) ook wel de Olga’s genoemd. Zesendertig grote rode rotsen waar je tussendoor kunt wandelen, langs een route die door de ‘vallei der winden’ voert. In tegenstelling tot Ayers Rock, waar tourbussen af en aan rijden, is hier geen kip te bekennen.


De Olga's

Daarmee zit ons verblijf in het hart van Australië erop en rijden we terug naar Alice Springs, via de hoofdroute. Wegen als pijlen door de woestijn. 150 kilometer rechtdoor, eenmaal links en dan weer 250 kilometer rechtdoor, remmen, we zijn er. We hebben nog een paar uurtjes over en brengen die door in het Reptile Centrum waar je op de foto kunt met grote slangen en hagedissen - zoals de thorny devil, of bergduivel, de lelijkste hagedis ter wereld. En ’s avonds gaan we naar die fantastische uitvinding van de gebroeders Lumière, die zelfs in deze verlaten uithoek van de wereld is doorgedrongen...de bioscoop. Dat wil zeggen: er zitten entreekaartjes voor ‘Lord Of The Rings’ achter in het fotoboek van deze reis. Alice Springs Cinema, 20:40, 13 dollar per stuk. Ik kan me er werkelijk niets meer van herinneren.

 



De volgende dag is het 30 december. We vliegen terug. Naar Perth, naar Singapore, naar London, naar Amsterdam. Een ellenlange reis, ruim veertig uur, die ons op de drempel van het nieuwe jaar, 2003, terugbrengt in onze flat van destijds, aan de Livingstonelaan in Utrecht. Uitgeput gaan we naar bed. Om twaalf uur worden we wakker van het vuurwerk. We drinken wat, we kijken naar elkaar. Exact een jaar geleden stond ik in de binnenstad van Utrecht, in het oorlogsgebied vol explosies en rookwolken dat de beruchte Wijk C met Oud & Nieuw altijd wordt, en dacht aan Christel die op dat moment in Cambodja was met haar toenmalige vriend. Wat verlangde ik naar haar! En nu, kijk ons nu eens. Net terug van een reis waarbij we zes weken lang op elkaars lip hebben gezeten, dag en nacht, alles hebben gedeeld, de vermoeienissen en de ergernissen, de grote en kleine tegenslagen, van niet kunnen duiken tot ontdekken dat ‘Lord Of The Rings’ net als het spannend wordt abrupt ophoudt…maar ook de mooie dingen van reizen: het avontuur, het nieuwe, het onverwachte, het spectaculaire, het andere, het hypnotiserende gevoel van onderweg zijn. Behalve een reis naar Australië was dit, onze eerste reis samen, ook een reis naar onszelf, onszelf als ‘stel’, een ontdekkingstocht naar het samen optrekken in een ver weg iets zonder de bekende kaders van thuis en alledag. En dìe reis eindigde bij de blik die we nu uitwisselen, de conclusie –zonder woorden– dat samen reizen net zo vanzelf gaat als al het andere, ofwel zoals ze in Australië zeggen: no worries!


Lucky shot

Geen opmerkingen:

Een reactie posten